Information about the word naspelen (Dutch → Esperanto: ripeti)

Synonyms: doornemen, herhalen, nazeggen, repeteren

Part of speechverb
Pronunciation/ˈnaspelə(n)/
Hyphenationna·spe·len

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) speel na(ik) speelde na
(jij) speelt na(jij) speelde na
(hij) speelt na(hij) speelde na
(wij) spelen na(wij) speelden na
(jullie) spelen na(jullie) speelden na
(gij) speelt na(gij) speeldet na
(zij) spelen na(zij) speelden na
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) naspele(dat ik) naspeelde
(dat jij) naspele(dat jij) naspeelde
(dat hij) naspele(dat hij) naspeelde
(dat wij) naspelen(dat wij) naspeelden
(dat jullie) naspelen(dat jullie) naspeelden
(dat gij) naspelet(dat gij) naspeeldet
(dat zij) naspelen(dat zij) naspeelden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
speel naspeelt na
Participles
Present participlePast participle
naspelend, naspelende(hebben) nagespeeld

Translations

Catalanrepetir
Czechopakovat; zopakovat
Danishgentage
Englishreenact
Esperantoripeti
Faeroesetaka upp aftur
Finnishtoistaa
Frenchrépéter
Germanwiederholen
Italianripetere
Malaymengulangi; ulangi
Norwegiangjenta
Papiamentoripití
Polishpowtarzać
Portugueserecordar; reiterar; repetir
Saterland Frisianwierhoalje
Spanishreiterar; repetir
Swedishupprepa