Synoniemen: doornemen, herhalen, nazeggen, repeteren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈnaspelə(n)/ |
---|
Afbreking | na·spe·len |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) speel na | (ik) speelde na |
(jij) speelt na | (jij) speelde na |
(hij) speelt na | (hij) speelde na |
(wij) spelen na | (wij) speelden na |
(jullie) spelen na | (jullie) speelden na |
(gij) speelt na | (gij) speeldet na |
(zij) spelen na | (zij) speelden na |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) naspele | (dat ik) naspeelde |
(dat jij) naspele | (dat jij) naspeelde |
(dat hij) naspele | (dat hij) naspeelde |
(dat wij) naspelen | (dat wij) naspeelden |
(dat jullie) naspelen | (dat jullie) naspeelden |
(dat gij) naspelet | (dat gij) naspeeldet |
(dat zij) naspelen | (dat zij) naspeelden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
speel na | speelt na |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
naspelend, naspelende | (hebben) nagespeeld |