Informasie oor die woord uitwerken (Nederlands → Esperanto: efiki)

Sinonieme: effect sorteren, uitoefenen, uitrichten, uitwerking hebben, werken

Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) werk uit(ik) werkte uit
(jij) werkt uit(jij) werkte uit
(hij) werkt uit(hij) werkte uit
(wij) werken uit(wij) werkten uit
(jullie) werken uit(jullie) werkten uit
(gij) werkt uit(gij) werktet uit
(zij) werken uit(zij) werkten uit
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) uitwerke(dat ik) uitwerkte
(dat jij) uitwerke(dat jij) uitwerkte
(dat hij) uitwerke(dat hij) uitwerkte
(dat wij) uitwerken(dat wij) uitwerkten
(dat jullie) uitwerken(dat jullie) uitwerkten
(dat gij) uitwerket(dat gij) uitwerktet
(dat zij) uitwerken(dat zij) uitwerkten
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
werk uitwerkt uit
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
uitwerkend, uitwerkende(hebben) uitgewerkt

Vertalinge

Afrikaansuitoefen
Deensvirke på
Duitswirken; einwirken; erwirken; wirksam sein; Wirkung ausüben
Engelsact; avail; be effective; be efficacious; have effect; impact; impinge; work; exert; have an effect; produce an effect
Esperantoefiki
Faroëesvirka
Finsvaikuttaa
Fransagir; être efficace; opérer
Katalaansfer efecte; influir
Portugeesactuar; agir; produzir efeito; ser eficaz
Saterfriesienwierkje; wierkje
Spaansproducir efecto; ser eficaz