Sinonieme: aanbrengen, aandragen, bezorgen, brengen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɑpɔrˈteːrə(n)/ |
---|
Afbreking | ap·por·te·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) apporteer | (ik) apporteerde |
(jij) apporteert | (jij) apporteerde |
(hij) apporteert | (hij) apporteerde |
(wij) apporteren | (wij) apporteerden |
(jullie) apporteren | (jullie) apporteerden |
(gij) apporteert | (gij) apporteerdet |
(zij) apporteren | (zij) apporteerden |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) apportere | (dat ik) apporteerde |
(dat jij) apportere | (dat jij) apporteerde |
(dat hij) apportere | (dat hij) apporteerde |
(dat wij) apporteren | (dat wij) apporteerden |
(dat jullie) apporteren | (dat jullie) apporteerden |
(dat gij) apporteret | (dat gij) apporteerdet |
(dat zij) apporteren | (dat zij) apporteerden |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
apporteer | apporteert |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
apporterend, apporterende | (hebben) geapporteerd |