Synoniemen: aanmaken, fabriceren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /fabriˈkerə(n)/ |
---|
Afbreking | fa·bri·ke·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) fabrikeer | (ik) fabrikeerde |
(jij) fabrikeert | (jij) fabrikeerde |
(hij) fabrikeert | (hij) fabrikeerde |
(wij) fabrikeren | (wij) fabrikeerden |
(jullie) fabrikeren | (jullie) fabrikeerden |
(gij) fabrikeert | (gij) fabrikeerdet |
(zij) fabrikeren | (zij) fabrikeerden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) fabrikere | (dat ik) fabrikeerde |
(dat jij) fabrikere | (dat jij) fabrikeerde |
(dat hij) fabrikere | (dat hij) fabrikeerde |
(dat wij) fabrikeren | (dat wij) fabrikeerden |
(dat jullie) fabrikeren | (dat jullie) fabrikeerden |
(dat gij) fabrikeret | (dat gij) fabrikeerdet |
(dat zij) fabrikeren | (dat zij) fabrikeerden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
fabrikeer | fabrikeert |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
fabrikerend, fabrikerende | (hebben) gefabrikeerd |