Synoniemen: bevelen, bevel geven, gebieden, gelasten, sommeren, verordenen, voorschrijven, ordonneren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /vərɔrdɔˈnerə(n)/ |
---|
Afbreking | ver·or·don·ne·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) verordonneer | (ik) verordonneerde |
(jij) verordonneert | (jij) verordonneerde |
(hij) verordonneert | (hij) verordonneerde |
(wij) verordonneren | (wij) verordonneerden |
(jullie) verordonneren | (jullie) verordonneerden |
(gij) verordonneert | (gij) verordonneerdet |
(zij) verordonneren | (zij) verordonneerden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) verordonnere | (dat ik) verordonneerde |
(dat jij) verordonnere | (dat jij) verordonneerde |
(dat hij) verordonnere | (dat hij) verordonneerde |
(dat wij) verordonneren | (dat wij) verordonneerden |
(dat jullie) verordonneren | (dat jullie) verordonneerden |
(dat gij) verordonneret | (dat gij) verordonneerdet |
(dat zij) verordonneren | (dat zij) verordonneerden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
verordonneer | verordonneert |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
verordonnerend, verordonnerende | (hebben) verordonneerd |