Synoniemen: aangeven, aanreiken, afdragen, afgeven, overbrengen, overgeven, overreiken, toereiken, overdragen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈdorɣevə(n)/ |
---|
Afbreking | door·ge·ven |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) geef door | (ik) gaf door |
(jij) geeft door | (jij) gaf door |
(hij) geeft door | (hij) gaf door |
(wij) geven door | (wij) gaven door |
(jullie) geven door | (jullie) gaven door |
(gij) geeft door | (gij) gaaft door |
(zij) geven door | (zij) gaven door |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) doorgeve | (dat ik) doorgave |
(dat jij) doorgeve | (dat jij) doorgave |
(dat hij) doorgeve | (dat hij) doorgave |
(dat wij) doorgeven | (dat wij) doorgaven |
(dat jullie) doorgeven | (dat jullie) doorgaven |
(dat gij) doorgevet | (dat gij) doorgavet |
(dat zij) doorgeven | (dat zij) doorgaven |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
geef door | geeft door |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
doorgevend, doorgevende | (hebben) doorgegeven |