Synoniemen: boos, gram, kwaad, nijdig, verbolgen, toornig, verstoord, vertoornd, vergramd, pissig
Woordsoort | bijvoeglijk naamwoord |
---|
Uitspraak | /ɣrɑmˈstorəx/ |
---|
Afbreking | gram·sto·rig |
---|
Trappen van vergelijking
Stellende trap | gramstorig |
---|
Vergrotende trap | gramstoriger |
---|
Overtreffende trap | gramstorigst |
---|
Verbuiging
| Stellende trap | Vergrotende trap | Overtreffende trap |
---|
Predicatief | gramstorig | gramstoriger | (het) gramstorigst, (het) gramstorigste |
---|
Attributief | Onbepaald | Manlijk en vrouwelijk enkelvoud | gramstorige | gramstorigere | gramstorigste |
---|
Onzijdig enkelvoud | gramstorig | gramstoriger | gramstorigst |
---|
Meervoud | gramstorige | gramstorigere | gramstorigste |
---|
Bepaald | gramstorige | gramstorigere | gramstorigste |
---|
Partitief | gramstorigs | gramstorigers | |
---|
Deze laatste woorden brachten de gramstorige geleerde plotseling tot zichzelf.
In deze gramstorige stemming kwam hij Tom Poes tegen en die zag natuurlijk meteen dat er iets mis was.
Doch toen bestierf zijn glimlach om plaats te maken voor een gramstorige uitdrukking.