Synoniem: een aanbetaling doen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈambətalə(n)/ |
---|
Afbreking | aan·be·ta·len |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) betaal aan | (ik) betaalde aan |
(jij) betaalt aan | (jij) betaalde aan |
(hij) betaalt aan | (hij) betaalde aan |
(wij) betalen aan | (wij) betaalden aan |
(jullie) betalen aan | (jullie) betaalden aan |
(gij) betaalt aan | (gij) betaaldet aan |
(zij) betalen aan | (zij) betaalden aan |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) aanbetale | (dat ik) aanbetaalde |
(dat jij) aanbetale | (dat jij) aanbetaalde |
(dat hij) aanbetale | (dat hij) aanbetaalde |
(dat wij) aanbetalen | (dat wij) aanbetaalden |
(dat jullie) aanbetalen | (dat jullie) aanbetaalden |
(dat gij) aanbetalet | (dat gij) aanbetaaldet |
(dat zij) aanbetalen | (dat zij) aanbetaalden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
betaal aan | betaalt aan |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
aanbetalend, aanbetalende | (hebben) aanbetaald |