Synonimen: aanbieden, voorschotelen, bieden, doen, indienen, optreden, presenteren, spelen, vertonen, voorstellen, brengen, inbrengen, offreren
Wurdsoarte | tiidwurd |
---|
Utspraak | /ˈvorzɛtə(n)/ |
---|
Ofbreking | voor·zet·ten |
---|
Ferfoarming
Oantoanende foarm |
---|
Notiid | Doetiid |
---|
(ik) zet voor | (ik) zette voor |
(jij) zet voor | (jij) zette voor |
(hij) zet voor | (hij) zette voor |
(wij) zetten voor | (wij) zetten voor |
(jullie) zetten voor | (jullie) zetten voor |
(gij) zet voor | (gij) zettet voor |
(zij) zetten voor | (zij) zetten voor |
Oanfoegjende foarm |
---|
Notiid | Doetiid |
---|
(dat ik) voorzette | (dat ik) voorzette |
(dat jij) voorzette | (dat jij) voorzette |
(dat hij) voorzette | (dat hij) voorzette |
(dat wij) voorzetten | (dat wij) voorzetten |
(dat jullie) voorzetten | (dat jullie) voorzetten |
(dat gij) voorzettet | (dat gij) voorzettet |
(dat zij) voorzetten | (dat zij) voorzetten |
hjittende foarm |
---|
Iental/Meartal | Meartal |
---|
zet voor | zet voor |
Mulwurden |
---|
Nomulwurd | Doemulwurd |
---|
voorzettend, voorzettende | (hebben) voorgezet |
Glawen en Kirdy namen plaats aan de rand van de tuin en kregen een maaltijd voorgezet van uitstekende kwaliteit.
Je kunt nooit weten wat ze je hier in de provincie voorzetten, dacht ik bij mezelf.