Informatie over het woord afzeggen (Nederlands → Esperanto: nuligi)

Synoniemen: afgelasten, annuleren, opzeggen, terugnemen, afblazen, terugdraaien

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfsɛɣə(n)/
Afbrekingaf·zeg·gen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) zeg af(ik) zegde af, zei af
(jij) zegt af(jij) zegde af, zei af
(hij) zegt af(hij) zegde af, zei af
(wij) zeggen af(wij) zegden af, zeiden af
(jullie) zeggen af(jullie) zegden af, zeiden af
(gij) zegt af(gij) zegdet af, zeidet af
(zij) zeggen af(zij) zegden af, zeiden af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afzegge(dat ik) afzegde, afzeide
(dat jij) afzegge(dat jij) afzegde, afzeide
(dat hij) afzegge(dat hij) afzegde, afzeide
(dat wij) afzeggen(dat wij) afzegden, afzeiden
(dat jullie) afzeggen(dat jullie) afzegden, afzeiden
(dat gij) afzegget(dat gij) afzegdet, afzeidet
(dat zij) afzeggen(dat zij) afzegden, afzeiden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
zeg afzegt af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afzeggend, afzeggende(hebben) afgezegd

Voorbeelden van gebruik

De Europese Commissie heeft een afspraak met Argentijnse ambtenaren afgezegd.

Vertalingen

Afrikaanskanselleer
Albaneesabrogoj
Deensaflyse; sende afbud
Duitsannullieren; für null und nichtig erklären; kassieren; absagen
Engelsannul; cancel; drop; lift; nullify; rescind
Esperantonuligi
Faeröersgera til einkis; taka aftur
Fransabroger; annuler; supprimer
Hongaarsmegsemmisít
Italiaansannullare
Maleisbatalkan; membatalkan
Papiamentsanulá; kanselá
Portugeesanular; declarar sem efeito; revogar
Roemeensabroga; anula
Saterfriesannullierje; kassierje
Spaansanular; contramandar
Turksfeshetmek; iptal etmek
Westerlauwers Friesannulearje; ôfsizze; skrasse
Zweedsarbeställa