Informatie over het woord gniffelen (Nederlands → Esperanto: kaŝridi)

Synoniemen: gnuiven, in zijn vuistje lachen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɣnɪfələ(n)/
Afbrekinggnif·fe·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) gniffel(ik) gniffelde
(jij) gniffelt(jij) gniffelde
(hij) gniffelt(hij) gniffelde
(wij) gniffelen(wij) gniffelden
(jullie) gniffelen(jullie) gniffelden
(gij) gniffelt(gij) gniffeldet
(zij) gniffelen(zij) gniffelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) gniffele(dat ik) gniffelde
(dat jij) gniffele(dat jij) gniffelde
(dat hij) gniffele(dat hij) gniffelde
(dat wij) gniffelen(dat wij) gniffelden
(dat jullie) gniffelen(dat jullie) gniffelden
(dat gij) gniffelet(dat gij) gniffeldet
(dat zij) gniffelen(dat zij) gniffelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
gniffelgniffelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
gniffelend, gniffelende(hebben) gegniffeld

Voorbeelden van gebruik

„Het is affreus!” gaf de heer de Cantecler gniffelend toe.

Vertalingen

Esperantokaŝridi