Ynformaasje oer it wurd opvangen (Nederlânsk → Esperanto: kapti)

Synonimen: beetkrijgen, pakken, vangen, vastpakken, vatten

Wurdsoartetiidwurd
Utspraak/ˈɔpfɑŋə(n)/
Ofbrekingop·van·gen

Ferfoarming

Oantoanende foarm
NotiidDoetiid
(ik) vang op(ik) ving op
(jij) vangt op(jij) ving op
(hij) vangt op(hij) ving op
(wij) vangen op(wij) vingen op
(jullie) vangen op(jullie) vingen op
(gij) vangt op(gij) vingt op
(zij) vangen op(zij) vingen op
Oanfoegjende foarm
NotiidDoetiid
(dat ik) opvange(dat ik) opvinge
(dat jij) opvange(dat jij) opvinge
(dat hij) opvange(dat hij) opvinge
(dat wij) opvangen(dat wij) opvingen
(dat jullie) opvangen(dat jullie) opvingen
(dat gij) opvanget(dat gij) opvinget
(dat zij) opvangen(dat zij) opvingen
hjittende foarm
Iental/MeartalMeartal
vang opvangt op
Mulwurden
NomulwurdDoemulwurd
opvangend, opvangende(hebben) opgevangen

Oarsettingen

Afrikaanskvang
Albaneeskkap
Deenskfange
Dútskerbeuten; ergreifen; erwischen; fangen; fassen; auffangen; einfangen; haschen; erhaschen; greifen; erfassen; kriegen; befallen; überkommen
Esperantokapti
Fereuerskfanga; handbera
Finskpyydystää
Frânskattraper; capturer; saisir
Fryskfange
Grykskαιχμαλωτίζω
Hongaarskmegfog
Ingelskcatch; trap
Ingelsk (Aldingesk)huntian
Italjaanskprendere
Jiddyskכאַפּן; פֿאַנגען
Katalaanskagafar; atrapar; captivar; capturar; copsar
Latyncapere
Maleiskmenangkap; tangkap
Noarskfange; gripe
Papiamintskfango; fangu; kèch
Poalskchwytać; łapać
Portegeeskapanhar; aprisionar; capturar
Roemeenskcaptura; apuca; prinde
Russyskвзять
Sealterfryskbedappe; dappe; fange; pakje; uurrumpelje
Skotskcatch
Skotsk-Geliskglac
Spaanskatrapar; capturar
Surinaamskfanga
Sweedskfånga
Taiskเกี่ยว; ต้อง