Synoniemen: de dood vinden, eraan gaan, omkomen, óndergaan, te gronde gaan, vergaan, verongelukken, het leven laten, het leven verliezen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈsnevə(n)/ |
---|
Afbreking | sne·ven |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) sneef | (ik) sneefde |
(jij) sneeft | (jij) sneefde |
(hij) sneeft | (hij) sneefde |
(wij) sneven | (wij) sneefden |
(jullie) sneven | (jullie) sneefden |
(gij) sneeft | (gij) sneefdet |
(zij) sneven | (zij) sneefden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) sneve | (dat ik) sneefde |
(dat jij) sneve | (dat jij) sneefde |
(dat hij) sneve | (dat hij) sneefde |
(dat wij) sneven | (dat wij) sneefden |
(dat jullie) sneven | (dat jullie) sneefden |
(dat gij) snevet | (dat gij) sneefdet |
(dat zij) sneven | (dat zij) sneefden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
sneef | sneeft |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
snevend, snevende | (zijn) gesneefd |
Ik ben Bard en het was door mijn hand dat de draak sneefde en uw schat werd teruggegeven.
Maar wij zullen sneven op het veld van eer!
Ze zijn gesneefd.