Informatie over het woord bromeren (Nederlands → Esperanto: bromi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/broˈmerə(n)/
Afbrekingbro·me·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bromeer(ik) bromeerde
(jij) bromeert(jij) bromeerde
(hij) bromeert(hij) bromeerde
(wij) bromeren(wij) bromeerden
(jullie) bromeren(jullie) bromeerden
(gij) bromeert(gij) bromeerdet
(zij) bromeren(zij) bromeerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) bromere(dat ik) bromeerde
(dat jij) bromere(dat jij) bromeerde
(dat hij) bromere(dat hij) bromeerde
(dat wij) bromeren(dat wij) bromeerden
(dat jullie) bromeren(dat jullie) bromeerden
(dat gij) bromeret(dat gij) bromeerdet
(dat zij) bromeren(dat zij) bromeerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
bromeerbromeert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
bromerend, bromerende(hebben) gebromeerd

Vertalingen

Duitsmit Brom versehen; bromieren
Esperantobromi
Portugeesintroduzir bromo em