Information about the word kouten (Dutch → Esperanto: babili)

Synonyms: babbelen, keuvelen, praten, klappen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈkɑu̯tə(n)/
Hyphenationkou·ten

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) kout(ik) koutte
(jij) kout(jij) koutte
(hij) kout(hij) koutte
(wij) kouten(wij) koutten
(jullie) kouten(jullie) koutten
(gij) kout(gij) kouttet
(zij) kouten(zij) koutten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) koute(dat ik) koutte
(dat jij) koute(dat jij) koutte
(dat hij) koute(dat hij) koutte
(dat wij) kouten(dat wij) koutten
(dat jullie) kouten(dat jullie) koutten
(dat gij) koutet(dat gij) kouttet
(dat zij) kouten(dat zij) koutten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
koutkout
Participles
Present participlePast participle
koutend, koutende(hebben) gekout

Usage samples

Wij hebben tijd om wat van Antwerpen en de vrienden te kouten.
Bekers wijn gingen rond en de aanwezigen begonnen weer te kouten.
Ik heb graag een onderwerp waarover ik met hem kouten kan.
Alleen Jef koutte.
Er ging op dat moment namelijk een nabije deur open, en twee vrolijk koutende verplegers traden op de brancards toe.

Translations

Afrikaansgesels
Catalangarlar; xerrar
Czechklábosit; tlachat; žvanit
Danishsludre; snakke
Englishchat
Esperantobabili
Faeroesepráta; tosa
Finnishlörpötellä
Frenchbabiller; bavarder; causer; faire la causette; jacasser; jaser; papoter
Germanplaudern; schwatzen; plautschen
Hungariancseveg; fecseg
Icelandicblaðra; masa
Italianchiacchierare
Malaymengobrol
Norwegianskravle
Polishgawędzić
Portuguesegrulhar; palrar; parolar; tagarelar
Russianболтать
Saterland Frisianflääre; kalwerje; kauelje; koolje; rüüljr; snaffelje
Spanishcharlar
Swedishprata; snacka
Thaiคุย