Synoniemen: mieteren, smakken, storten, lazeren, naar beneden mieteren, donderen, pleuren, neersmakken, neerstorten
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈnerkʋɑkə(n)/ |
---|
Afbreking | neer·kwak·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) kwak neer | (ik) kwakte neer |
(jij) kwakt neer | (jij) kwakte neer |
(hij) kwakt neer | (hij) kwakte neer |
(wij) kwakken neer | (wij) kwakten neer |
(jullie) kwakken neer | (jullie) kwakten neer |
(gij) kwakt neer | (gij) kwaktet neer |
(zij) kwakken neer | (zij) kwakten neer |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) neerkwakke | (dat ik) neerkwakte |
(dat jij) neerkwakke | (dat jij) neerkwakte |
(dat hij) neerkwakke | (dat hij) neerkwakte |
(dat wij) neerkwakken | (dat wij) neerkwakten |
(dat jullie) neerkwakken | (dat jullie) neerkwakten |
(dat gij) neerkwakket | (dat gij) neerkwaktet |
(dat zij) neerkwakken | (dat zij) neerkwakten |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
neerkwakkend, neerkwakkende | (zijn) neergekwakt |