Information about the word knerpen (Dutch → Esperanto: knari)

Synonyms: knarsen, knersen, kraken, krassen, ratelen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈknɛrpə(n)/
Hyphenationkner·pen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) knerp(ik) knerpte
(jij) knerpt(jij) knerpte
(hij) knerpt(hij) knerpte
(wij) knerpen(wij) knerpten
(jullie) knerpen(jullie) knerpten
(gij) knerpt(gij) knerptet
(zij) knerpen(zij) knerpten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) knerpe(dat ik) knerpte
(dat jij) knerpe(dat jij) knerpte
(dat hij) knerpe(dat hij) knerpte
(dat wij) knerpen(dat wij) knerpten
(dat jullie) knerpen(dat jullie) knerpten
(dat gij) knerpet(dat gij) knerptet
(dat zij) knerpen(dat zij) knerpten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
knerpknerpt
Participles
Present participlePast participle
knerpend, knerpende(hebben) geknerpt

Usage samples

De deur zwaaide knerpend open en ze stapten het erachter liggende vertrek binnen.
De sneeuw knerpte onder hun voeten en de storm benam hen de adem, zodat de wandeling geen pretje was.
Hij verwijderde zich met knerpende tred en heer Ollie liet zich met een zucht op het metselwerk zakken.

Translations

Afrikaansratel
Catalangrinyolar
Czechskřípat; vrzat
Englishcreak; grate; squeak
Esperantoknari
Faeroeseskróva
Finnishnarista
Frenchgrincer
Germanknarren; quietschen; knirschen
Saterland Frisiangnoarje; knaapje
Spanishchirriar