Informatie over het woord ronden (Nederlands → Esperanto: iri ĉirkaŭ)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈrɔndə(n)/
Afbrekingron·den

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) rond(ik) rondde
(jij) rondt(jij) rondde
(hij) rondt(hij) rondde
(wij) ronden(wij) rondden
(jullie) ronden(jullie) rondden
(gij) rondt(gij) ronddet
(zij) ronden(zij) rondden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) ronde(dat ik) rondde
(dat jij) ronde(dat jij) rondde
(dat hij) ronde(dat hij) rondde
(dat wij) ronden(dat wij) rondden
(dat jullie) ronden(dat jullie) rondden
(dat gij) rondet(dat gij) ronddet
(dat zij) ronden(dat zij) rondden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
rondrondt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
rondend, rondende(hebben) gerond

Voorbeelden van gebruik

De weg ging omhoog en rondde een heuvel.
Zij rondden de kaap en voeren langs het strand.
Zo werd de stilte in het landschap dan op een ochtend verstoord door het geronk van de Oude Schicht en na enige tijd kon men het voertuig een heuvel zien ronden.

Vertalingen

Esperantoiri ĉirkaŭ