Informatie over het woord dribbelen (Nederlands → Esperanto: dribli)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈdrɪbələ(n)/
Afbrekingdrib·be·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) dribbel(ik) dribbelde
(jij) dribbelt(jij) dribbelde
(hij) dribbelt(hij) dribbelde
(wij) dribbelen(wij) dribbelden
(jullie) dribbelen(jullie) dribbelden
(gij) dribbelt(gij) dribbeldet
(zij) dribbelen(zij) dribbelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) dribbele(dat ik) dribbelde
(dat jij) dribbele(dat jij) dribbelde
(dat hij) dribbele(dat hij) dribbelde
(dat wij) dribbelen(dat wij) dribbelden
(dat jullie) dribbelen(dat jullie) dribbelden
(dat gij) dribbelet(dat gij) dribbeldet
(dat zij) dribbelen(dat zij) dribbelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
dribbeldribbelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
dribbelend, dribbelende(hebben) gedribbeld

Vertalingen

Duitsdribbeln
Engelsdribble
Esperantodribli
Portugeesdriblar
Spaansdriblar