Informatie over het woord stoten (Nederlands → Esperanto: ekpuŝi)

Synoniemen: aanstoten, een duw geven, toestoten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈstotə(n)/
Afbrekingsto·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) stoot(ik) stiet, stootte
(jij) stoot(jij) stiet, stootte
(hij) stoot(hij) stiet, stootte
(wij) stoten(wij) stieten, stootten
(jullie) stoten(jullie) stieten, stootten
(gij) stoot(gij) stiet, stoottet
(zij) stoten(zij) stieten, stootten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) stote(dat ik) stiete, stootte
(dat jij) stote(dat jij) stiete, stootte
(dat hij) stote(dat hij) stiete, stootte
(dat wij) stoten(dat wij) stieten, stootten
(dat jullie) stoten(dat jullie) stieten, stootten
(dat gij) stotet(dat gij) stietet, stoottet
(dat zij) stoten(dat zij) stieten, stootten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
stootstoot
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
stotend, stotende(hebben) gestoten

Voorbeelden van gebruik

Men stiet de mand wat opzij.
Als hij langs je heen stormt, moet je je zwaard in zijn rug stoten.
Hij stootte en de bal was weg.
Hij stootte het mes in haar borst en rukte het er weer uit.

Vertalingen

Engelsnudge
Esperantoekpuŝi
Thaisกระแทก
Westerlauwers Friesoanstjitte; oanstompe