Synoniemen: aandoen, aandraaien, aansteken, aanzetten, inschakelen, schakelen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /aŋknɪpə(n)/ |
---|
Afbreking | aan·knip·pen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) knip aan | (ik) knipte aan |
(jij) knipt aan | (jij) knipte aan |
(hij) knipt aan | (hij) knipte aan |
(wij) knippen aan | (wij) knipten aan |
(jullie) knippen aan | (jullie) knipten aan |
(gij) knipt aan | (gij) kniptet aan |
(zij) knippen aan | (zij) knipten aan |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) aanknippe | (dat ik) aanknipte |
(dat jij) aanknippe | (dat jij) aanknipte |
(dat hij) aanknippe | (dat hij) aanknipte |
(dat wij) aanknippen | (dat wij) aanknipten |
(dat jullie) aanknippen | (dat jullie) aanknipten |
(dat gij) aanknippet | (dat gij) aankniptet |
(dat zij) aanknippen | (dat zij) aanknipten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
knip aan | knipt aan |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
aanknippend, aanknippende | (hebben) aangeknipt |
Hij legde haar op het bed en knipte het licht aan.
Matje had intussen de deur achter zich dichtgedaan waarop Nelis zijn zaklamp aanknipte.
Hij knipte zijn zaklantaarn aan en liet het licht over de stenen glijden.