Informatie over het woord optrekken (Nederlands → Esperanto: konstrui)

Synoniemen: aanleggen, bouwen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔptrɛkə(n)/
Afbrekingop·trek·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) trek op(ik) trok op
(jij) trekt op(jij) trok op
(hij) trekt op(hij) trok op
(wij) trekken op(wij) trokken op
(jullie) trekken op(jullie) trokken op
(gij) trekt op(gij) trokt op
(zij) trekken op(zij) trokken op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) optrekke(dat ik) optrokke
(dat jij) optrekke(dat jij) optrokke
(dat hij) optrekke(dat hij) optrokke
(dat wij) optrekken(dat wij) optrokken
(dat jullie) optrekken(dat jullie) optrokken
(dat gij) optrekket(dat gij) optrokket
(dat zij) optrekken(dat zij) optrokken
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
trek optrekt op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
optrekkend, optrekkende(hebben) opgetrokken

Voorbeelden van gebruik

Het hout, waarvan dit gebouw was opgetrokken, was nieuw.
Waartoe dat bouwwerk eens opgetrokken was, kon ik niet beoordelen.

Vertalingen

Afrikaansbou
Albaneeskonstruktoj
Catalaansconstruir
Deensbygge; konstruere
Duitsbauen; aufbauen; erbauen; konstruieren; errichten; anlegen; bauen lassen
Engelsbuild; construct
Engels (Oudengels)atimbran; getimbran
Esperantokonstrui
Faeröersbyggja; gera; smíða
Finsrakentaa
Fransbâtir; construire; poser
Hongaarsépít
IJslandsbyggja; smíða
Italiaanscostruire
Latijnedificare
Luxemburgsbauen
Noorsbygge
Papiamentskonstruí
Poolsbudować
Portugeesconstruir; edificar; erigir
Roemeensconstrui; înălța
Russischвозводить
Saterfriesapbaue; baue; konstruierje
Schotsbig
Spaansconstruir; edificar; redactar
Srananbow
Thaisก่อ; สร้าง
Westerlauwers Frieskonstruearje; bouwe
Zweedsbygga