Informatie over het woord knakken (Nederlands → Esperanto: duonrompiĝi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈknɑkə(n)/
Afbrekingknak·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) knak(ik) knakte
(jij) knakt(jij) knakte
(hij) knakt(hij) knakte
(wij) knakken(wij) knakten
(jullie) knakken(jullie) knakten
(gij) knakt(gij) knaktet
(zij) knakken(zij) knakten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) knakke(dat ik) knakte
(dat jij) knakke(dat jij) knakte
(dat hij) knakke(dat hij) knakte
(dat wij) knakken(dat wij) knakten
(dat jullie) knakken(dat jullie) knakten
(dat gij) knakket(dat gij) knaktet
(dat zij) knakken(dat zij) knakten
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
knakkend, knakkende(zijn) geknakt

Voorbeelden van gebruik

Vijf elektriciteitsmasten zijn geknakt.

Vertalingen

Esperantoduonrompiĝi