Informatie over het woord smakken (Nederlands → Esperanto: falegi)

Synoniemen: mieteren, neerkwakken, storten, lazeren, naar beneden mieteren, donderen, pleuren, neersmakken, neerstorten

Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) smak(ik) smakte
(jij) smakt(jij) smakte
(hij) smakt(hij) smakte
(wij) smakken(wij) smakten
(jullie) smakken(jullie) smakten
(gij) smakt(gij) smaktet
(zij) smakken(zij) smakten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) smakke(dat ik) smakte
(dat jij) smakke(dat jij) smakte
(dat hij) smakke(dat hij) smakte
(dat wij) smakken(dat wij) smakten
(dat jullie) smakken(dat jullie) smakten
(dat gij) smakket(dat gij) smaktet
(dat zij) smakken(dat zij) smakten
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
smakkend, smakkende(zijn) gesmakt

Vertalingen

Afrikaansafstort
Duitsstürzen; hinstürzen
Esperantofalegi