Informatie over het woord cederen (Nederlands → Esperanto: cedi)

Synoniemen: afstaan, bezwijken, meegeven

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/seˈderə(n)/
Afbrekingce·de·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) cedeer(ik) cedeerde
(jij) cedeert(jij) cedeerde
(hij) cedeert(hij) cedeerde
(wij) cederen(wij) cedeerden
(jullie) cederen(jullie) cedeerden
(gij) cedeert(gij) cedeerdet
(zij) cederen(zij) cedeerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) cedere(dat ik) cedeerde
(dat jij) cedere(dat jij) cedeerde
(dat hij) cedere(dat hij) cedeerde
(dat wij) cederen(dat wij) cedeerden
(dat jullie) cederen(dat jullie) cedeerden
(dat gij) cederet(dat gij) cedeerdet
(dat zij) cederen(dat zij) cedeerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
cedeercedeert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
cederend, cederende(hebben) gecedeerd

Vertalingen

Catalaanscedir
Deensgive efter
Duitsabtreten; nachgeben; weichen; überlassen; zedieren; übertragen; einräumen; zurückweichen
Engelsassign
Esperantocedi
Faeröerseftirlíka; lata sær lynda
Finsväistyä
Fransabandonner; abdiquer; céder; reculer; crever
Hongaarsenged
Italiaanscedere
Nederduitsmedgeaven
Portugeesabdicar; alhear; ceder; submeter‐se; transigir
Saterfriesätterreeke; outreede; wieke
Spaansceder
Turksteslim etmek
Westerlauwers Friesôfstean
Zweedscedere