Informatie over het woord sjacheren (Nederlands → Esperanto: marĉandi)

Synoniemen: afdingen, afpingelen, dingen, marchanderen, pingelen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsjɑxərə(n)/
Afbrekingsjach·e·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) sjacher(ik) sjacherde
(jij) sjachert(jij) sjacherde
(hij) sjachert(hij) sjacherde
(wij) sjacheren(wij) sjacherden
(jullie) sjacheren(jullie) sjacherden
(gij) sjachert(gij) sjacherdet
(zij) sjacheren(zij) sjacherden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) sjachere(dat ik) sjacherde
(dat jij) sjachere(dat jij) sjacherde
(dat hij) sjachere(dat hij) sjacherde
(dat wij) sjacheren(dat wij) sjacherden
(dat jullie) sjacheren(dat jullie) sjacherden
(dat gij) sjacheret(dat gij) sjacherdet
(dat zij) sjacheren(dat zij) sjacherden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
sjachersjachert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
sjacherend, sjacherende(hebben) gesjacherd

Voorbeelden van gebruik

In de bomen hingen lantaarns, en een verscheidenheid aan lieden, die de nacht boven de dag verkozen, begaf zich nu tussen de kraampjes en begon te sjacheren over zaken die hun belangstelling hadden opgewekt.

Vertalingen

Duitsdingen; feilschen; markten
Engelsbargain; haggle
Esperantomarĉandi
Fransmarchander
Italiaansmercanteggiare
Portugeespechinchar; regatear
Saterfriespangelje
Spaansregatear
Thaisต่อ; ต่อราคา
Westerlauwers Friesôftingje