Synoniemen: blinken, glanzen, schijnen, stralen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈprɛi̯kə(n)/ |
---|
Afbreking | prij·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) prijk | (ik) prijkte |
(jij) prijkt | (jij) prijkte |
(hij) prijkt | (hij) prijkte |
(wij) prijken | (wij) prijkten |
(jullie) prijken | (jullie) prijkten |
(gij) prijkt | (gij) prijktet |
(zij) prijken | (zij) prijkten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) prijke | (dat ik) prijkte |
(dat jij) prijke | (dat jij) prijkte |
(dat hij) prijke | (dat hij) prijkte |
(dat wij) prijken | (dat wij) prijkten |
(dat jullie) prijken | (dat jullie) prijkten |
(dat gij) prijket | (dat gij) prijktet |
(dat zij) prijken | (dat zij) prijkten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
prijk | prijkt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
prijkend, prijkende | (hebben) geprijkt |