Informatie over het woord bejammeren (Nederlands → Esperanto: domaĝi)

Synoniemen: het jammer vinden van, ontzien, bezorgd zijn om

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/bəˈjɑmərə(n)/
Afbrekingbe·jam·me·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bejammer(ik) bejammerde
(jij) bejammert(jij) bejammerde
(hij) bejammert(hij) bejammerde
(wij) bejammeren(wij) bejammerden
(jullie) bejammeren(jullie) bejammerden
(gij) bejammert(gij) bejammerdet
(zij) bejammeren(zij) bejammerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) bejammere(dat ik) bejammerde
(dat jij) bejammere(dat jij) bejammerde
(dat hij) bejammere(dat hij) bejammerde
(dat wij) bejammeren(dat wij) bejammerden
(dat jullie) bejammeren(dat jullie) bejammerden
(dat gij) bejammeret(dat gij) bejammerdet
(dat zij) bejammeren(dat zij) bejammerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
bejammerbejammert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
bejammerend, bejammerende(hebben) bejammerd

Vertalingen

Catalaansdoldre; recar; saber greu; témer un mal; tenir llàstima de
Duitsdauern; zu schade sein; leid tun; schonen; verschonen; kargen mit
Engelsbegrudge; be anxious about; think a pity; be concerned for; fear for; spare
Esperantodomaĝi
Fransménager; regretter
Portugeester medo de gastar