Informatie over het woord zoeten (Nederlands → Esperanto: dolĉigi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈzutə(n)/
Afbrekingzoe·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) zoet(ik) zoette
(jij) zoet(jij) zoette
(hij) zoet(hij) zoette
(wij) zoeten(wij) zoetten
(jullie) zoeten(jullie) zoetten
(gij) zoet(gij) zoettet
(zij) zoeten(zij) zoetten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) zoete(dat ik) zoette
(dat jij) zoete(dat jij) zoette
(dat hij) zoete(dat hij) zoette
(dat wij) zoeten(dat wij) zoetten
(dat jullie) zoeten(dat jullie) zoetten
(dat gij) zoetet(dat gij) zoettet
(dat zij) zoeten(dat zij) zoetten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
zoetzoet
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
zoetend, zoetende(hebben) gezoet

Voorbeelden van gebruik

Tegen twaalven onderbraken we de tocht om uit te rusten en dan kauwden we op repen gedroogd vlees en dronken zwarte thee gezoet met honing.

Vertalingen

Duitssüßen; versüßen
Esperantodolĉigi
Srananswiti
Welsmelysu