Sinonimoj: aanhouden, keren, staande houden, stilleggen, stilzetten, stoppen, stuiten, tot staan brengen, tot stand brengen, tot stilstand brengen, doen stoppen
Vortspeco | verbo |
---|
Prononco | /ˈteɣə(n)ɦɑu̯̯də(n)/ |
---|
Divido | te·gen·hou·den |
---|
Konjugacio
Indikativo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(ik) hou tegen, houd tegen | (ik) hield tegen |
(jij) houdt tegen | (jij) hield tegen |
(hij) houdt tegen | (hij) hield tegen |
(wij) houden tegen | (wij) hielden tegen |
(jullie) houden tegen | (jullie) hielden tegen |
(gij) houdt tegen | (gij) hieldt tegen |
(zij) houden tegen | (zij) hielden tegen |
Subjunktivo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(dat ik) tegenhoude | (dat ik) tegenhielde |
(dat jij) tegenhoude | (dat jij) tegenhielde |
(dat hij) tegenhoude | (dat hij) tegenhielde |
(dat wij) tegenhouden | (dat wij) tegenhielden |
(dat jullie) tegenhouden | (dat jullie) tegenhielden |
(dat gij) tegenhoudet | (dat gij) tegenhieldet |
(dat zij) tegenhouden | (dat zij) tegenhielden |
Imperativo |
---|
Singularo/Pluralo | Pluralo |
---|
hou tegen, houd tegen | houdt tegen |
Participoj |
---|
Prezenca participo | Preterita participo |
---|
tegenhoudend, tegenhoudende | (hebben) tegengehouden |
Het leek wel of het kadaver door niets kon worden tegengehouden.
Houd me maar tegen.
Ze zullen proberen hem tegen te houden.
Wat houdt mij dan tegen?
Houd ze tegen!
Even later hield hij Hanley Cook tegen toen deze hem wilde passeren.