Informatie over het woord excuseren (Nederlands → Esperanto: ekskuzi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ɛkskyˈzerə(n)/
Afbrekingex·cu·se·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) excuseer(ik) excuseerde
(jij) excuseert(jij) excuseerde
(hij) excuseert(hij) excuseerde
(wij) excuseren(wij) excuseerden
(jullie) excuseren(jullie) excuseerden
(gij) excuseert(gij) excuseerdet
(zij) excuseren(zij) excuseerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) excusere(dat ik) excuseerde
(dat jij) excusere(dat jij) excuseerde
(dat hij) excusere(dat hij) excuseerde
(dat wij) excuseren(dat wij) excuseerden
(dat jullie) excuseren(dat jullie) excuseerden
(dat gij) excuseret(dat gij) excuseerdet
(dat zij) excuseren(dat zij) excuseerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
excuseerexcuseert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
excuserend, excuserende(hebben) geëxcuseerd

Voorbeelden van gebruik

„Prachtig,” zei Halloran, „en als u mij even wilt excuseren, zal ik nu mijn aantekeningen maken voor het verslag dat ik zal moeten insturen.

Vertalingen

Duitsentschuldigen
Engelsexcuse
Esperantoekskuzi
Saterfriesäntscheeldigje; äntskeeldigje