Informatie over het woord uitzenden (Nederlands → Esperanto: brodkasti)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈœy̯̯tsɛndə(n)/
Afbrekinguit·zen·den

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) zend uit(ik) zond uit
(jij) zendt uit(jij) zond uit
(hij) zendt uit(hij) zond uit
(wij) zenden uit(wij) zonden uit
(jullie) zenden uit(jullie) zonden uit
(gij) zendt uit(gij) zondt uit
(zij) zenden uit(zij) zonden uit
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) uitzende(dat ik) uitzonde
(dat jij) uitzende(dat jij) uitzonde
(dat hij) uitzende(dat hij) uitzonde
(dat wij) uitzenden(dat wij) uitzonden
(dat jullie) uitzenden(dat jullie) uitzonden
(dat gij) uitzendet(dat gij) uitzondet
(dat zij) uitzenden(dat zij) uitzonden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
zend uitzendt uit
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
uitzendend, uitzendende(hebben) uitgezonden

Voorbeelden van gebruik

In Nederland zond de publieke omroep een programma uit onder de titel Neuken doe je zo.
Maar waarom wordt de voorstelling eigenlijk uitgezonden?
„We worden aangevallen vanuit het noorden, het oosten en het zuiden”, aldus Zelensʹkyj in een toespraak die op televisie werd uitgezonden.

Vertalingen

Afrikaansuitsaai
Duitsverbreiten; senden
Engelsair
Esperantobrodkasti