Synoniemen: retourneren, terugbezorgen, terugsturen, terugwijzen, terugzenden
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɦɛrœy̯tsɛndə(n)/ |
---|
Afbreking | her·uit·zen·den |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) heruitzend | (ik) heruitzond |
(jij) heruitzendt | (jij) heruitzond |
(hij) heruitzendt | (hij) heruitzond |
(wij) heruitzenden | (wij) heruitzonden |
(jullie) heruitzenden | (jullie) heruitzonden |
(gij) heruitzendt | (gij) heruitzondt |
(zij) heruitzenden | (zij) heruitzonden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) heruitzende | (dat ik) heruitzonde |
(dat jij) heruitzende | (dat jij) heruitzonde |
(dat hij) heruitzende | (dat hij) heruitzonde |
(dat wij) heruitzenden | (dat wij) heruitzonden |
(dat jullie) heruitzenden | (dat jullie) heruitzonden |
(dat gij) heruitzendet | (dat gij) heruitzondet |
(dat zij) heruitzenden | (dat zij) heruitzonden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
heruitzend | heruitzendt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
heruitzendend, heruitzendende | (hebben) heruitgezonden |