Information about the word ergeren (Dutch → Esperanto: ĉagreni)

Synonyms: bedroeven, dwarszitten

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɛrɣərə(n)/
Hyphenationer·ge·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) erger(ik) ergerde
(jij) ergert(jij) ergerde
(hij) ergert(hij) ergerde
(wij) ergeren(wij) ergerden
(jullie) ergeren(jullie) ergerden
(gij) ergert(gij) ergerdet
(zij) ergeren(zij) ergerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) ergere(dat ik) ergerde
(dat jij) ergere(dat jij) ergerde
(dat hij) ergere(dat hij) ergerde
(dat wij) ergeren(dat wij) ergerden
(dat jullie) ergeren(dat jullie) ergerden
(dat gij) ergeret(dat gij) ergerdet
(dat zij) ergeren(dat zij) ergerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
ergerergert
Participles
Present participlePast participle
ergerend, ergerende(hebben) geërgerd

Usage samples

Het begint me te ergeren.
Ik vermoed dat u toch even vaak geërgerd bent wanneer de zaken niet naar uw wens gaan.
Hij is wat geërgerd omdat hij u zijn hut moet afstaan.
Die kerel ergerde me en ik heb niet de minste spijt dat ik hem vermoord heb.

Translations

Esperantoĉagreni