Synoniemen: verbeiden, wachten op, opwachten, afwachten
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈʋɑxtə(n)/ |
---|
Afbreking | wach·ten |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) wacht | (ik) wachtte |
(jij) wacht | (jij) wachtte |
(hij) wacht | (hij) wachtte |
(wij) wachten | (wij) wachtten |
(jullie) wachten | (jullie) wachtten |
(gij) wacht | (gij) wachttet |
(zij) wachten | (zij) wachtten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) wachte | (dat ik) wachtte |
(dat jij) wachte | (dat jij) wachtte |
(dat hij) wachte | (dat hij) wachtte |
(dat wij) wachten | (dat wij) wachtten |
(dat jullie) wachten | (dat jullie) wachtten |
(dat gij) wachtet | (dat gij) wachttet |
(dat zij) wachten | (dat zij) wachtten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
wacht | wacht |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
wachtend, wachtende | (hebben) gewacht |
Dat kwam hoofdzakelijk omdat een hooggeplaatst ambtenaar uit de hoofdstad om het dossier Q 527 gevraagd had en nu tegenover hem zat, eveneens wachtend.
Anthony wachtte niet tot de revolver op hem gericht was.
Iedereen zat in feite te wachten tot iemand anders de nieuwe koning op de proef stelde.
Vol spanning wachtte hij tot middernacht.
Zij wachtten wel twee uur.
„Ik weet niet of dit je zal bevallen,” zei Riggs, „maar hij heeft daar een paar uur staan wachten tot jij wegging—”