Woordsoort | werkwoord |
---|
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(hij) stuift uiteen | (hij) stoof uiteen |
(zij) stuiven uiteen | (zij) stoven uiteen |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat hij) uiteenstuive | (dat hij) uiteenstove |
(dat zij) uiteenstuiven | (dat zij) uiteenstoven |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
uiteenstuivend, uiteenstuivende | (zijn) uiteengestoven |
Duits | auseinander laufen |
---|---|
Engels | run about |
Esperanto | diskuri |