Informatie over het woord genesen (Duits → Esperanto: resaniĝi)

Synoniemen: heilen, wiederherstellen

Uitspraak/ɡəˈneːzən/
Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) genese(ich) genas
(du) genest(du) genasest, genast
(er) genest(er) genas
(wir) genesen(wir) genasen
(ihr) genest(ihr) genast
(sie) genesen(sie) genasen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) genese(ich) genäse
(du) genesest(du) genäsest
(er) genese(er) genäse
(wir) genesen(wir) genäsen
(ihr) geneset(ihr) genäset
(sie) genesen(sie) genäsen
Gebiedende wijs
(du) genese
(ihr) genest
genesen Sie
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
genesend(haben) genesen

Vertalingen

Deenskomme sig
Engelsrecover
Esperantoresaniĝi
Fransguérir; recouvrer
Nederlandsbeter worden; genezen; helen; herstellen
Poolswyzdrowieć
Saterfriesbeeterje; ferheelje
Spaanssanar
Swahili‐pona
Tsjechischhojit; hojit se; léčit; léčit se; vyléčit
Westerlauwers Friesgenêze
Zweedshela