Synoniemen: afgooien, afwerpen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈœy̯̯txoːjə(n)/ |
---|
Afbreking | uit·gooi·en |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) gooi uit | (ik) gooide uit |
(jij) gooit uit | (jij) gooide uit |
(hij) gooit uit | (hij) gooide uit |
(wij) gooien uit | (wij) gooiden uit |
(jullie) gooien uit | (jullie) gooiden uit |
(gij) gooit uit | (gij) gooidet uit |
(zij) gooien uit | (zij) gooiden uit |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) uitgooie | (dat ik) uitgooide |
(dat jij) uitgooie | (dat jij) uitgooide |
(dat hij) uitgooie | (dat hij) uitgooide |
(dat wij) uitgooien | (dat wij) uitgooiden |
(dat jullie) uitgooien | (dat jullie) uitgooiden |
(dat gij) uitgooiet | (dat gij) uitgooidet |
(dat zij) uitgooien | (dat zij) uitgooiden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
gooi uit | gooit uit |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
uitgooiend, uitgooiende | (hebben) uitgegooid |