Synoniemen: dwingen, noodzaken, nopen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /vərˈplɪxtə(n)/ |
---|
Afbreking | ver·plich·ten |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) verplicht | (ik) verplichtte |
(jij) verplicht | (jij) verplichtte |
(hij) verplicht | (hij) verplichtte |
(wij) verplichten | (wij) verplichtten |
(jullie) verplichten | (jullie) verplichtten |
(gij) verplicht | (gij) verplichttet |
(zij) verplichten | (zij) verplichtten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) verplichte | (dat ik) verplichtte |
(dat jij) verplichte | (dat jij) verplichtte |
(dat hij) verplichte | (dat hij) verplichtte |
(dat wij) verplichten | (dat wij) verplichtten |
(dat jullie) verplichten | (dat jullie) verplichtten |
(dat gij) verplichtet | (dat gij) verplichttet |
(dat zij) verplichten | (dat zij) verplichtten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
verplicht | verplicht |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
verplichtend, verplichtende | (hebben) verplicht |