Informatie over het woord dienen (Nederlands → Esperanto: devi)

Synoniemen: behoren, horen, moeten, motten, moet, zullen, hebben

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈdinə(n)/
Afbrekingdie·nen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) dien(ik) diende
(jij) dient(jij) diende
(hij) dient(hij) diende
(wij) dienen(wij) dienden
(jullie) dienen(jullie) dienden
(gij) dient(gij) diendet
(zij) dienen(zij) dienden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) diene(dat ik) diende
(dat jij) diene(dat jij) diende
(dat hij) diene(dat hij) diende
(dat wij) dienen(dat wij) dienden
(dat jullie) dienen(dat jullie) dienden
(dat gij) dienet(dat gij) diendet
(dat zij) dienen(dat zij) dienden
Tegenwoordig deelwoord
dienend, dienende

Voorbeelden van gebruik

Dat dien je te bewijzen, vriendje!
Ik diende je alles te beloven wat je wilde, en zo nodig in te stemmen met alles wat je van me zou verlangen.
Het eerste dat wij dienen te weten, is ons dus bekend: de richting waaruit wij ze kunnen verwachten.
Dient niet ieder die zich hier wil vestigen, ons daarvoor toestemming te vragen?

Vertalingen

Afrikaansmoet
Catalaanshaver de
Deensmåtte; skulle
Duitsmüssen; sollen; dürfen; haben
Engelsbe obliged; be obliged to; have to; must; need; ought to; should; be to
Engels (Oudengels)sculan
Esperantodevi
Faeröersnoyðast; skula
Finstäytyä
Fransavoir à; devoir; être obligé
Hongaarskell; kötelező; muszáj
Jamaicaans Creoolsafi
Kabylischssefk
Luxemburgsmissen
Maleisharus
Nederduitsmöäten
Papiamentsmester; mesté
Poolsmusieć
Portugeesdever; ter a obrigação; ter de; ter que
Russisch<должен>
Saterfriesmoute; skälle
Schotsmaun; hae tae
Spaansdeber; tener que
Srananabi fu; musu
Thaisควร; ต้อง; พึง
Westerlauwers Friesmoatte
Zweedsböra; må; måste