Synoniemen: daareven, daarnet, daarstraks, juist, net, pas, straks, zoëven, zonet, temee, zopas
Woordsoort | bijwoord |
---|
Uitspraak | /zoˈjœʏ̯̯st/ |
---|
Afbreking | zo·juist |
---|
Ik ben zojuist uit Kotan aangekomen.
Zij waren nog te zeer onder de indruk van het slechte nieuws dat zij zojuist hadden vernomen.
„Kalm, kalm,” zei de stem vriendelijk, als een stewardess in een vliegtuig dat zojuist een vleugel verloren heeft en waarvan de overgebleven motor in brand staat, „u bent volkomen veilig.”
Zei je zojuist niet dat dit agenten uit Wilmette waren?