Informatie over het woord het (Nederlands → Esperanto: ĝi)

Woordsoortpersoonlijk voornaamwoord
Uitspraak/ɦɛt/ (sterke vorm), /ət/ (zwakke vorm)
Afbrekinghet
Genitiefzijner /ˈzɛinər/
Datiefhet /hɛt/, /ət/
Accusatiefhet

Voorbeelden van gebruik

Over enkele ogenblikken zal het veranderd zijn in een rokende puinhoop.
Het weet immers niet wat schoonheid is?
Nederland exporteert veel meer eieren dan het importeert.
Maar omdat het zo klein was, maakte hij zich veel zorgen.
Onzeker tuurde het de met schaduwen gevulde wereld voor hem in.
We zouden het nooit gevonden hebben.
Hij dacht dat het een bom was.
Het bevatte ingelegde uitjes.
Hij rukte het weerzinwekkende dier van zijn gelaat en smeet het tegen de grond.
Ik heb het niet aangeraakt.

Vertalingen

Afrikaansdit
Duitses
Engelsit
Engels (Oudengels)hit
Esperantoĝi
Faeröerstað
Finsse
Frans<il/elle>
Grieksαυτός
Grieks (Oudgrieks)αὐτός
Hawaiaansia
IJslandsþað
Jamaicaans Creoolsi; it; im
Jiddischעס
Luxemburgshatt
Maleisia; dia
Nederduitset; dat
Poolsono; to
Russischоно
Saterfrieset; dät
Schotsit
Spaansel
Sranana; en
Swahiliyeye
Thaisมัน
Turkso
Westerlauwers Friesit