Informatie over het woord afknellen (Nederlands → Esperanto: depinĉi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfknɛlə(n)/
Afbrekingaf·knel·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) knel af(ik) knelde af
(jij) knelt af(jij) knelde af
(hij) knelt af(hij) knelde af
(wij) knellen af(wij) knelden af
(jullie) knellen af(jullie) knelden af
(gij) knelt af(gij) kneldet af
(zij) knellen af(zij) knelden af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afknelle(dat ik) afknelde
(dat jij) afknelle(dat jij) afknelde
(dat hij) afknelle(dat hij) afknelde
(dat wij) afknellen(dat wij) afknelden
(dat jullie) afknellen(dat jullie) afknelden
(dat gij) afknellet(dat gij) afkneldet
(dat zij) afknellen(dat zij) afknelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
knel afknelt af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afknellend, afknellende(hebben) afgekneld

Vertalingen

Engelspinch off
Esperantodepinĉi