Information about the word aaneensluiten (Dutch → Esperanto: densigi)

Synonyms: binden, verdichten

Part of speechverb
Pronunciation/aˈnenslœy̯tə(n)/
Hyphenationaan·een·slui·ten

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) sluit aaneen(ik) sloot aaneen
(jij) sluit aaneen(jij) sloot aaneen
(hij) sluit aaneen(hij) sloot aaneen
(wij) sluiten aaneen(wij) sloten aaneen
(jullie) sluiten aaneen(jullie) sloten aaneen
(gij) sluit aaneen(gij) sloot aaneen
(zij) sluiten aaneen(zij) sloten aaneen
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) aaneensluite(dat ik) aaneenslote
(dat jij) aaneensluite(dat jij) aaneenslote
(dat hij) aaneensluite(dat hij) aaneenslote
(dat wij) aaneensluiten(dat wij) aaneensloten
(dat jullie) aaneensluiten(dat jullie) aaneensloten
(dat gij) aaneensluitet(dat gij) aaneenslotet
(dat zij) aaneensluiten(dat zij) aaneensloten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
sluit aaneensluit aaneen
Participles
Present participlePast participle
aaneensluitend, aaneensluitende(hebben) aaneengesloten

Translations

Englishcondense
Esperantodensigi
Frenchserrer
Germanverdichten; zusammendrängen; komprimieren
Portuguesedensificar
Spanishconcentrar
West Frisianbine