Informatie over het woord uittrekken (Nederlands → Esperanto: demeti)

Synoniemen: afdoen, afleggen, afzetten, uitdoen, uitkrijgen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈœy̯trɛkə(n)/
Afbrekinguit·trek·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) trek uit(ik) trok uit
(jij) trekt uit(jij) trok uit
(hij) trekt uit(hij) trok uit
(wij) trekken uit(wij) trokken uit
(jullie) trekken uit(jullie) trokken uit
(gij) trekt uit(gij) trokt uit
(zij) trekken uit(zij) trokken uit
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) uittrekke(dat ik) uittrokke
(dat jij) uittrekke(dat jij) uittrokke
(dat hij) uittrekke(dat hij) uittrokke
(dat wij) uittrekken(dat wij) uittrokken
(dat jullie) uittrekken(dat jullie) uittrokken
(dat gij) uittrekket(dat gij) uittrokket
(dat zij) uittrekken(dat zij) uittrokken
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
trek uittrekt uit
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
uittrekkend, uittrekkende(hebben) uitgetrokken

Voorbeelden van gebruik

Je zult me moeten helpen om deze laarzen uit te trekken.
Hij trok zijn jas uit en legde die over een stoel.

Vertalingen

Afrikaansafhaal; uittrek
Albaneesheq
Catalaanstreure
Duitszurücklegen; ausziehen; ablegen
Engelsput off; take off
Esperantodemeti
Faeröersleggja frá sær
Fransenlever
Italiaanstogliere
Papiamentskita
Poolszdjąć
Portugeesdepor; tirar
Saterfriesferschuuwe; ferskuuwe; touräächlääse
Spaansquitar; sacar
Westerlauwers Friesôfdwaan; ôflizze; ôfsette