Informatie over het woord go (Engels → Esperanto: iri)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ɡəʊ̯/
Afbrekinggo
Shaw‐alfabet𐑜𐑴
Deseret‐alfabet𐑀𐐬

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(I) go(I) went
(thou) goest(thou) wentst, wentest
(he) goes, goeth(he) went
(we) go(we) went
(you) go(you) went
(they) go(they) went
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(I) go (I) went
(thou) go(thou) went
(he) go(he) went
(we) go(we) went
(you) go(you) went
(they) go(they) went
Gebiedende wijs
go
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
goingwent

Voorbeelden van gebruik

He looked over his shoulder, then went to the back wall.

Vertalingen

Afrikaansgaan
Catalaansanar
Chinook-jargonɬatwa
Deens
Duitsgehen; funktionieren
Engels (Oudengels)feran; gan; gangan
Esperantoiri
Faeröersfara
Finsmennä
Fransaller
Hawaiaanshele
Hongaarselmegy; megy
Italiaansandare; camminare
Jamaicaans Creoolsgo
Jiddischפֿאָרן
Kabylischddu
Latijnire; vadere
Luxemburgsgoen
Maleispergi
Nederduitsgån
Nederlandsgaan
Noors
Papiamentsbai
Poolsiść; pojechać
Portugeesandar; caminhar; ir
Roemeenspleca
Russischидти
Saterfriesgunge; loope; treede
Schotsgang; gae
Schots-Gaelischrach
Spaansir
Sranango
Swahili‐enda
Thaisไป
Tsjechischchodit; jít
Turksgitmek
Welsmynd
Westerlauwers Friesgean; farre
Zweeds