Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) hou droog, houd droog | (ik) hield droog |
(jij) houdt droog | (jij) hield droog |
(hij) houdt droog | (hij) hield droog |
(wij) houden droog | (wij) hielden droog |
(jullie) houden droog | (jullie) hielden droog |
(gij) houdt droog | (gij) hieldt droog |
(zij) houden droog | (zij) hielden droog |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) drooghoude | (dat ik) drooghielde |
(dat jij) drooghoude | (dat jij) drooghielde |
(dat hij) drooghoude | (dat hij) drooghielde |
(dat wij) drooghouden | (dat wij) drooghielden |
(dat jullie) drooghouden | (dat jullie) drooghielden |
(dat gij) drooghoudet | (dat gij) drooghieldet |
(dat zij) drooghouden | (dat zij) drooghielden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
hou droog, houd droog | houdt droog |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
drooghoudend, drooghoudende | (hebben) drooggehouden |