Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) vertienvoudig | (ik) vertienvoudigde |
(jij) vertienvoudigt | (jij) vertienvoudigde |
(hij) vertienvoudigt | (hij) vertienvoudigde |
(wij) vertienvoudigen | (wij) vertienvoudigden |
(jullie) vertienvoudigen | (jullie) vertienvoudigden |
(gij) vertienvoudigt | (gij) vertienvoudigdet |
(zij) vertienvoudigen | (zij) vertienvoudigden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) vertienvoudige | (dat ik) vertienvoudigde |
(dat jij) vertienvoudige | (dat jij) vertienvoudigde |
(dat hij) vertienvoudige | (dat hij) vertienvoudigde |
(dat wij) vertienvoudigen | (dat wij) vertienvoudigden |
(dat jullie) vertienvoudigen | (dat jullie) vertienvoudigden |
(dat gij) vertienvoudiget | (dat gij) vertienvoudigdet |
(dat zij) vertienvoudigen | (dat zij) vertienvoudigden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
vertienvoudig | vertienvoudigt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
vertienvoudigend, vertienvoudigende | (hebben) vertienvoudigd |