Synoniemen: aftrekken, inhouden
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɑftɛlə(n)/ |
---|
Afbreking | af·tel·len |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) tel af | (ik) telde af |
(jij) telt af | (jij) telde af |
(hij) telt af | (hij) telde af |
(wij) tellen af | (wij) telden af |
(jullie) tellen af | (jullie) telden af |
(gij) telt af | (gij) teldet af |
(zij) tellen af | (zij) telden af |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) aftelle | (dat ik) aftelde |
(dat jij) aftelle | (dat jij) aftelde |
(dat hij) aftelle | (dat hij) aftelde |
(dat wij) aftellen | (dat wij) aftelden |
(dat jullie) aftellen | (dat jullie) aftelden |
(dat gij) aftellet | (dat gij) afteldet |
(dat zij) aftellen | (dat zij) aftelden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
tel af | telt af |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
aftellend, aftellende | (hebben) afgeteld |