Informatie over het woord aftellen (Nederlands → Esperanto: dekalkuli)

Synoniemen: aftrekken, inhouden

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑftɛlə(n)/
Afbrekingaf·tel·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) tel af(ik) telde af
(jij) telt af(jij) telde af
(hij) telt af(hij) telde af
(wij) tellen af(wij) telden af
(jullie) tellen af(jullie) telden af
(gij) telt af(gij) teldet af
(zij) tellen af(zij) telden af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) aftelle(dat ik) aftelde
(dat jij) aftelle(dat jij) aftelde
(dat hij) aftelle(dat hij) aftelde
(dat wij) aftellen(dat wij) aftelden
(dat jullie) aftellen(dat jullie) aftelden
(dat gij) aftellet(dat gij) afteldet
(dat zij) aftellen(dat zij) aftelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
tel aftelt af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
aftellend, aftellende(hebben) afgeteld

Vertalingen

Catalaansdeduir; descomptar
Duitsabrechnen; abziehen
Engelscount down
Esperantodekalkuli
Fransretrancher
Saterfriesoureekenje
Spaansdeducir; descontar
Tsjechischodečíst; odpočítat
Westerlauwers Friespoffe